- drie
- drie1{{/term}}〈de〉1 three♦voorbeelden:¶ ik gooi drie • I've thrown a three————————drie2{{/term}}〈telwoord〉1 three; 〈data〉 third♦voorbeelden:1 drie april • 〈geschreven〉 3 April; 〈gesproken〉 the third of Aprildrie uur • three o'clockeen auto in z'n drie zetten • put a car into third gearmet drie tegelijk • in threes, three at a timezij kwamen met hun drieën • three of them camezij waren met hun drieën • there were three of themhet is tegen drieën • it's almost three o'clockdrie is teveel • three is a crowdmet 3-0 verliezen • lose by three goals to nildrie drie, 3-3 • three-all
Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels. 2015.